Diary note 16: The context of nature/ Het natuurlijk verband

January 2018

The advantage of a bond is that you can talk things over. You have been doing something together, that you could also have done alone, but afterwards, if things are well, the experiences will reappear in conversation. You do not have this guarantee when on your own.

Thus we went to visit the Hoge Veluwe, to see the Kröller Müller Museum at Otterlo. We went there by a lengthy forest walk, unaware that a connection by bus existed. Then dropped our overcoats at the cloak-room. Walked through many halls, also those of Vincent, and decided to take a bite before entering the vast sculpture gardens.

An important part of the day will be spent on trivial movements and necessary maintenance. Only in the evening at dinner during a conversation things will finally fall into place.

Here I could stop but perhaps at a later date I would need some support to remember what we discussed.

For KS it was the first visit and much of what he saw was new. The atrium with the moveable sculpture of George Rickey for instance. But for me too it was new that this sculptor (whom I had encountered when he was providing two kinetic sculptures to Rotterdam), was so much better situated here than in the Lijnbaan or the city centre, with all its distractions. In the Zen like meditative space of the atrium within the nature park you suddenly woke up to the subtlety of the movements that the metal parts performed owing to his calculations and decisions. In the hectic of the art world I had formerly placed him together with say Tinguely or Calder. Here Rickey came into his own, miles apart from these associations.

This made our table-talk return time and again to the question of a fitting location for works of art. Why did so much of what we saw here seem more satisfying than in the two comparable museums in Amsterdam? After all here too there were many tourists, from far away countries and with children. Admittedly after some extra efforts in getting there. We ourselves had felt obliged to spend the night in a local hotel. Of course there had been groups from China on a tour. But the remainder of the nomads had seemed less on a trek than finding some repose in an oasis. Between Christmas and the New Year this major flux of visitors had appeared more enhancing than disturbing.

Between the rich lady and the present collection there had been many intermediaries in the form of advisers and curators. Yet some of the personal arbitrariness of the Maecenas and her love for the whole trove had lingered and had not been erased by later expertise. Today one could still weigh her choices and cogitate whether this was the right selection after a century had passed. Basically it was a personal statement, not a public function that had to be motivated. It gave some peace not to be harassed by art historical, cultural political or commercial questions. In the past somebody simply had replied in the affirmative to a work.

Much could be said about the individual works of art on show. Like those of Odilon Redon. But for me the overwhelming impression was that of the gigantic presence of Vincent van Gogh. I certainly do not say this to belittle other artists, certainly not Cézanne or Gauguin who are both present with one work. It refers more to the titanic character that makes Vincent’s work stand out from the rest. On the edge of the possible he takes up every challenge, and everything with equal conviction and courage. In this he reminds you of his contemporary Nietzsche. Also in him rational exploration recedes and the vision of a new gospel takes over. Their madness is congruent with their work. Revisiting these works I was balancing between looking at the trajectory of a amateur genius or an incipient prophet. In extremis the experience is religious. If he had disciples, they followed more his vision of the role of the artist than his style or art.

The question arises if this religion still holds among artists or the public today.

After a rest we went out into the park. The collection had exploded since my last visit. Hundreds of sculptures lay dispersed amongst the pines and the dunes.

In our discussions at dinner two questions dominated. Would it not have been preferable to leave the wild landscape untouched and without fences, so that the works could have remained without context and just be themselves? This had the preference of my companion. I suggested an alternative, to create a fitting garden or landscape for every single object. Of course this was not realistic because of the expenses and also because of a lack of talent in landscape design. But more important was another obstacle.

This came from the place of nature in Western art. In this art nature is present in the form of the human being, but hardly as an independent presence per se. Creating a context for each work would therefore inevitably expand the human presence and reduce nature. In reality the garden or landscape around the sculpture would be artificial and not much different from architecture. This might be fitting, but it also eliminates the tension one now feels when one tries to unravel the artistic messages of those lost objects in the landscape.

It was intriguing that this question hardly arose around a small collection of Japanese sculptures arranged along a climbing pathway. The individual sculptures were not of great value, more functional Buddhist art, like what one finds at Japanese cemeteries, for instance in commemorating young children. But these unassuming sculptures folded seamlessly into the landscape. The human forms seemed to be produced by nature itself.

 

Dagboekaantekening 16: het natuurlijk verband

Januari 2018

Het voordeel van een verbintenis is, dat je met elkaar kunt praten. Je doet iets tezamen, wat je ook alleen had kunnen doen, maar de ervaringen komen daarna als het goed is terug in een gesprek. Daarvan ben je niet verzekerd als je alleen bent.

Zo gingen wij naar de Hoge Veluwe, naar Otterloo om het museum Kröller Muller te bezoeken. We liepen erheen door het bos, zonder te weten dat er een busverbinding was; leverden onze overkleding in bij de garderobe. Liepen vele zalen door, ook die van Vincent, en besloten toen eerst een hapje te eten voor de uitgebreide beeldentuin te bekijken. Een belangrijk deel van de dag gaat heen met triviale verplaatsingen en nodig onderhoud. Pas tijdens het avondeten komen de dingen tot hun recht tijdens een gesprek.

Hier zou ik kunnen ophouden maar misschien sterkt het bij later lezen de herinnering waarover wij praatten. Voor KS was het de eerste keer en veel van wat hij zag was nieuw. Bij voorbeeld het atrium met de bewegende sculptuur van George Rickey. Maar ook voor mij was het nieuw dat deze beeldhouwer, die ik had leren kennen toen hij voor Rotterdam een paar beelden leverde, zoveel beter hier uitkwam dan in de afleidende omgeving van de Lijnbaan of het centrum van Rotterdam. In de Zenachtige meditatieve ruimte van dit atrium binnen het natuurpark werd je ineens de subtiliteit van de bewegingen gewaar die de metalen onderdelen volgens zijn berekeningen en beslissingen maakten. Terwijl ik in de drukte van het kunstbedrijf hem indertijd in de buurt plaatste van zeg Tinguely of Calder, stond Rickey nu plotseling op zich zelf, mijlen verwijderd van deze associaties.

Hierdoor kwam ons tafelgesprek steeds weer terug op de passende locatie voor een kunstwerk. Waarom was zoveel wat wij zagen hier bevredigender dan bij voorbeeld in de twee vergelijkbare musea in Amsterdam? Ook hier waren er veel toeristen, vooral uit het buitenland, met kinderen. Al hadden ze meer moeite moeten doen om er te komen. Wijzelf bleven overnachten in een hotel. Er waren wel Aziatische toeristen in groepsverband. Maar de overige nomaden leken minder op doortocht en eerder uit te rusten in een oase. De grote stroom publiek in deze verloren dagen tussen kerst en oudjaar bleek meer vreugdevol dan storend.

Hoewel tussen de rijke dame en de hedendaagse collectie veel adviseurs stonden en curatoren, was iets van de persoonlijke willekeur maar ook van de liefde voor de verzamelde werken van deze mecenas blijven hangen en niet weggevaagd door latere opvattingen. Men kon zich steeds rekenschap geven van de keuze en zich afvragen of die na een eeuw nog steeds de goede was. Het was een persoonlijke collectie, niet een te verantwoorden presentatie. Het gaf een grote rust even bevrijd te zijn van kunsthistorische, cultuurpolitieke of commerciële vragen. Iemand had simpelweg ja gezegd.

Er zou veel te zeggen zijn over de individuele werken, zoals die van Odilon Redon, maar voor mij was de overwegende indruk die van de reusachtigheid van Vincent van Gogh. Ik bedoel dit niet als denigrerend voor de andere werken, zeker niet van Cézanne of Gauguin, die hier met een enkel werk vertegenwoordigd zijn. Het is meer het titanische karakter dat het werk van Vincent van Gogh onderscheidt van der rest. Op de grens van het mogelijke onderneemt hij alles, alles met gelijke overtuiging en durf. Het doet denken aan een tijdgenoot als Nietzsche, bij wie steeds minder de rationele vorsing de overhand heeft en steeds meer het uitzicht op een nieuw evangelie. De krankzinnigheid is in beide gevallen congruent met het werk. Het herbezien van zijn welbekende werken hield voor mij het midden tussen het volgen van het scheppen van een amateur en van een profeet. Consequent gedacht is het een religieuze ervaring. De volgelingen die hij had waren meer volgelingen van zijn kunstenaarschap dan van zijn stijl of zienswijze.

De vraag is of deze religie nog bestaat onder kunstenaars of voor de bezoekers.

Na een rustpauze het park in. De collectie was sinds mijn laatste bezoek geëxplodeerd. Honderden sculpturen lagen her en der verspreid tussen bossen en duinen. In de nabespreking aan tafel kwamen daarover twee vragen aan de orde. Was het beter geweest het natuurlijke landschap te handhaven en niets te omheinen, zodat het werk zonder context zichzelf zou kunnen zijn? Dit had de voorkeur van mijn disgenoot. Ik opperde een alternatief, voor ieder kunstwerk een tuin of landschappelijke context te ontwerpen. Dit was niet zozeer onrealistisch wegens de kosten en het ontbreken van voldoende scheppend tuintalent, maar vooral door een ander probleem.

Dit had van doen met de rol van de natuur in de Westerse kunst. In deze kunst is natuur wel aanwezig in de vorm van de mens, maar niet als natuur. Een passende context zou daarom dit menselijke element versterken en de natuur terugdringen. In feite zou de tuin of landschap rond het beeld artificieel zijn en niet wezenlijk verschillen van de architectuur. Dit zou passend zijn maar ook niet de spanning opleveren die men nu voelt als men probeert de in het landschap verloren voorwerpen op hun kunstzinnige boodschap te ontrafelen.

Curieus was, dat dit probleem voor een bescheiden collectie Japanse beelden, opgesteld langs een klimmend pad, nauwelijks bestond. De beelden waren niet van grote kwaliteit, meer Boeddhistische gebruikskunst zoals men ze bij allerlei begraafplaatsen in Japan tegenkomt, bij voorbeeld ter herdenking van vroeg gestorven kinderen. Maar ze pasten naadloos in het landschap. De menselijke vorm leek tevoorschijn te komen uit de natuur zelf.