Uit: Trage Vertellingen (1)
Dagen, weken, jaren? later zat ik met de Indonesische schrijver Umar Kayam voor zijn bungalow op Bali. Ik vertelde hem van mijn ervaringen met psylocibine. Hij had er wel over gehoord, maar het nooit aan den lijve geprobeerd. Hij sprak met een bediende, die ons vertelde dat het hem mogelijk was paddestoelen te krijgen en ze in geperste of stukgeslagen vorm te offreren in sinasappelsap. Wij besloten een bescheiden vergelijkend experiment te wagen en zaten een dag erna opnieuw met ieder een klein glas voor ons, dat er uitzag als een glas sinasappelsap. Bij het drinken merkte ik een sterke salivatie, alsof mijn lichaam iets herkende en gretig opnam. Was het denkbaar dat het lichaam hiernaar ging staan?
Wij zaten zwijgend naast elkaar en berichtten zo nu en dan van onze voortgang. Na een half uur begon bij mij een vertrouwd aura de wereld te kleuren, zij het zonder vergaande effecten of emoties. Op U.K. was er geen uitwerking. De wereld bleef grauw voor hem en saai. Hij klaagde over de grijsheid van het bestaan. Ik wandelde weg, met een excuus.
De dag daarop zag ik hem weer. Hij had, nadat ik vertrok, de fiets gepakt en was gaan rijden op de paden tussen de rijstvelden. Hij had zich zorgen gemaakt over zijn rol in het consortium hotelbouwers, dat hem als huissocioloog had ingeschakeld. Wat deed hij daar? Was het zinvol, werd hij gecorrumpeerd? Hij was tussen de sawah’s in tranen uitgebroken en vroeg zich af of hij het werk kon voortzetten. De psylocibine trof iedereen kennelijk in zijn zwakke zijde. Voor hem was de wereld zowel grijs als verscheurd, een moreel probleem.
Ikzelf, met het veilige gevoel van een zwakke dosis, was al blij dat de wereld pregnanter en veelkleuriger werd en leek op de schilderijen van Gauguin. Ik bereikte het strand aan het eind van de middag, waar ik een kennis in gesprek trof met een groepje Australische surfplankacrobaten. Op bescheiden schaal werden mijn observaties over de intensivering van het contact bevestigd en opnieuw vroeg ik mij af of er sprake was van een uitbreiding van mijn vermogens of van het wegnemen van een blokkade.
Er was een surfrijder bij, die vlak naast mij zat. Zijn lichtbruine, blondbehaarde been beroerde, alleen met het haar, zo nu en dan het mijne. Ik hoorde een ongewoon geknisper, als van statische elektriciteit. Was het dan toch waar dat in het contact tussen mensen vonken kunnen overspringen, de vonken ervan afvliegen.? Hetzelfde gold voor het elektrische effect van zijn ogen, die blauw waren, en waarin ik flitsen zag als ontlaadde een of andere elektrische pool zich. Er moeten mensen zijn die elkaar maar in de ogen hoeven te kijken, om te weten waar zij aan toe zijn en die daarnaar zonder nadenken handelen. Ik benijd hen.
Ik zou door kunnen gaan met vertellen over vergelijkbare bescheiden observaties. Zoals van de Indonesische surfer die mij plotseling in al zijn afgeronde levenskracht voor ogen stond met de werking, merkwaardig genoeg, van een Mariaverschijning, in een ovaal aura als de rozenkrans van Riemenschneider in Kirchberg. Of een conversatie die ik beluisterde tussen een man en een klein jongetje aan boord van een busje en die was van een onvergelijkelijke subtiele speelsheid en contrapuntige polyfonie. Maar dit alles is beter beschreven op grond van de eerste nacht onder invloed van een overdosis van paddestoelen. Het was aangenaam, maar niet nieuw. Het enige wat zich toevoegde, betrof de ervaring met de tijd.
Iedereen weet dat het kind een andere ervaring van de tijd heeft dan de mens op leeftijd. Het kind heeft steeds tijd te veel, de oude mens te weinig. De gedetailleerde registratie van een kind is beter en het vermogen om te onthouden. Maar juist omdat het een van die gemeenplaatsen betreft, had ik aangenomen dat dit zijn onafwendbare verloop had en dat het lichaam nu eenmaal geleidelijk zijn vermogens verliest.
Nu zat ik op een zandbank tegenover een golf en keek hem aan. Ik zag de golf met zijn enorme doorzichtige lijf onder water aanlopen tegen een zandbank en zich opheffen. Van de omvallende top begonnen traag druppels af te dalen op het turbulente water dat naar de voet van de golf werd weggezogen. De omkragende kruin verbijzonderde zich tot Venetiaans glas en begon haar trage tellen lange val. Ik realiseerde mij dat dit altijd al gebeurde, maar onzichtbaar bleef. In het normale bestaan ging de tijd te snel om dit alles te zien. Het water sloeg in het radeloos geweld van een seconde stuk en men had het nakijken als de schuimvlokken terugraasden in de branding. Kennelijk versnelde de psylocibine de apperceptie van de tijd, waardoor snelle processen plotseling vertraagden en zich ontvouwden, zoals omgekeerd het snelle afdraaien van een film wolken doet razen, jaargetijden doet passeren in een minuut of bloemen doet openklappen en dicht. Dit zei niet veel, maar wel iets. Het kind in mij was niet van zijn mogelijkheden beroofd door het verloop van de tijd. Het vermogen tot snel zien, zodat de wereld praktisch tot stilstand komt, was nog steeds daar. En waar de mogelijkheid bestond om tijdelijk de kindertijd terug te vinden, betekende dit dat de langverloren kinderwereld nog steeds bestond. Alleen onze slaperigheid was toegenomen, maar als wij ontwaakten, was de vitale ervaringswereld van het kind nog altijd daar.
Ik bleef lang zitten kijken door de tijdsmicroscoop die de wereld eindeloos vergrootte. Golf na golf rolde aan en wat ik wist, bleek ook: iedere golf was duidelijk anders. Ik volgde de zigzagbeweging op het water als de golf wegtrok. Toen ik daarna op een wandeling eens aan Umar Kayam wilde wijzen wat ik bedoelde, herkende hij deze zigzaglijnen in de branding niet. Ze waren hem te snel af en mij alleen door de herinnering herkenbaar.
Ik overdacht de implicatie van deze laatste observaties. Niet alleen de tijd, maar ook onze contacten, het vermogen diepte in de werkelijkheid om ons heen te zien was geheel afhankelijk van onze eigen toestand. Iedereen was een slaapwandelaar, het grootste deel van de werkelijkheid negerend, roeiend met de bescheiden riemen die hij heeft. Umar zag de wereld grijs, ik veelkleurig. Hij weende over zijn integriteit, ik niet. Maar ook de intelligentere en diepere geesten om ons heen zagen de wereld alleen oppervlakkig. Tijdelijk kon men aan de ansichtkaart ontsnappen, maar nooit geheel. Zo nu en dan kon men over grenzen gaan en de illusie hebben de wereld te zien hoe hij was. Miljarden ogen die de wereld zagen, waren allemaal anders, maar bijna steeds gesloten. Ieder had zijn kleine momenten van ontdekking en maar weinigen vertelden elkaar daarvan.
De volgende dag huurde ik een motorfiets met rijder en ging naar Besakih. De moederberg van het eiland, de werkende vulkaan, waar de grote begraafplaats ligt bij het nevelige meer van de doden. Het was koud en in de nacht kroop de onbekende Balische jongen tegen mij aan, zoals men daar doet in dorpsfamilies, om warm te blijven, zonder bedoelingen. Ik liet hem zijn gang gaan. Hij dekte mij toe met zijn sarong, ook ik had het koud. Ik luisterde naar de berg, de wind, en was dankbaar.