Het vlugschrift van Herman Tjeenk Willink

Inleiding op 22 oktober 2020, Sociëteit De Witte (Genootschap De Tomaat)

1. Het pamflet

 In augustus 2019 stuurde Herman T.W. mij zijn beschouwing toe: Groter denken, kleiner doen. Een oproep[i]. Uitgegeven bij Prometheus in Amsterdam. Het was de tiende druk. Dit bescheiden boekje van 118 pagina’s heeft aandacht gekregen in de pers, de radio, de televisie en op bijeenkomsten.

Ik wil eerst enkele aspecten van zijn analyses belichten. Vooral die aspecten die een aanwijzing kunnen zijn voor een verandering van het politieke klimaat .

Vervolgens wil ik bezien hoe deze politieke analyse door de coronacrisis is aangetast of juist bekrachtigd.

Tenslotte wil ik iets zeggen over de politieke traditie van de auteur.

2. Profiel

Er zullen weinigen van ons zijn die Herman niet kennen, hebben ontmoet of met hem samengewerkt. Ik ontmoette hem voor het eerst tijdens het kabinet Den Uyl, en bleef hem later tegenkomen als regeringscommissaris voor de reorganisatie van de Rijksdienst, en als vicevoorzitter van de Raad van State. Hij was voorzitter van de Eerste Kamer. Hij was bij verschillende formaties betrokken en zijn werk werd bekroond met een Ministerschap van Staat. Hij is, kortom, een insider van het Binnenhof, van de overheid en de politiek.

Zijn insider-schap maakt zijn analyses in de eerste plaats ervaringswijs en geloofwaardig, hij weet van dichtbij waarover hij spreekt. Een deel van zulke empirische ervaringen en normatieve bespiegelingen legde hij al eerder neer in zijn inleidingen op de jaarverslagen van de Raad van State. Maar de toon is nu anders. Hij is nu de burger die zijn stem verheft. De insider is outsider geworden.

 Het boek is behalve een bestandsopname van de status quo ook een evaluatie van vijf decennia politieke ontwikkeling. Een periode van wezenlijke koerswijzigingen in de Nederlandse politiek.

Het geschrift biedt vooral een evaluatie van deze veranderingen. Ik wil op die weging van het historisch proces de nadruk leggen, en niet op de vele, meer voor hand liggende observaties van staatkundige aard, die hij ook aanroert. Zoals catastrofale reorganisaties van de Rijksdienst of juridische machtsverschuivingen. Zoals die naar de Raad voor de Rechtspraak.

Deze vormen wel de aanleiding tot het geschrift. Zijn bevindingen zijn negatief.

Citaat pag. 20 en 21

Hebben wij niet te maken met een sluipende crisis, betonrot, die de democratische rechtsorde langzaam aantast? Denk alleen al aan de kostbare “bestuurlijke ontsporingen” (nationale politie, persoonsgebonden budget, Belastingdienst, hoge snelheidslijn, ICT projecten. Maar de overheid als bedrijf zou in haar functioneren toch goedkoper worden?… Denk aan de roofbouw op klassieke departementen als Defensie en Buitenlandse Zaken. Maar minder zou toch beter zijn?

En:

Het streven naar een kleinere en goedkopere overheid die tegelijk ook “beter” zou zijn, heeft voor de burgers een tegengesteld effect gehad: meer regels, meer formulieren, meer controle, meer kosten. En niet beter.

Hoewel gebracht in de vorm van vanzelfsprekendheden, is de inhoud van de boodschap snijdend. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat sommigen zijn filippica hebben betiteld als revolutionair.Herman TW is lid van de Partij van de Arbeid. Het is niet onjuist om het pamflet te karakteriseren als een boodschap voor links Nederland, als gangmaker van de verzorgingsstaat. Maar het is ook een vorm van revolutionair conservatisme. Het is een oproep tot restauratie van de democratische orde.

3. Klassiek model

De democratische orde waarvan TW uitgaat is eerder klassiek dan nieuw. Zij gaat uit van een democratisch model dat sinds Socrates, Aristoteles en Plato intensief is bediscussieerd. Het veronderstelt een democratie als een stad met een volk , een polis met een demos. Daarbinnen bestaat gelegenheid voor een publiek debat over zaken van algemeen belang, de res publica. Uit de discussie, waaraan in principe alle burgers kunnen deelnemen, komt een communis opinio voort, die de politiek richting geeft.

Ook is niet nieuw de gedachte dat een democratische orde een machtsevenwicht kent tussen een aantal elkaar in evenwicht en op koers houdende politieke lichamen. HW zegt daarover:

Citaat pag. 24

Dat evenwicht van machten is verbroken, tussen overheid en burgersamenleving, binnen de overheid tussen wetgever, bestuur en rechter, en binnen de publieke sector tussen beleidsbepalers en uitvoerders.

De toon mag apocalyptisch lijken, de weegschaal is klassiek.

Interessant is, dat TW het belang benadrukt voor de democratische politieke orde van een breder maatschappelijke kader.De politieke kern moet worden omgeven door zelfbestuur, subsidiariteit, autonomie in eigen kring, particulier initiatief.

Als vierde element In de wijdste zin omvat deze democratische orde de bevolking als geheel. De participerende individuen zijn als deelnemer burgers, geen onderdanen.

4. Nederlandse tradities

TW gaat hoofdzakelijk uit van de eigen aard van Nederland. Hij kijkt van binnen naar buiten. Tegen de zojuist beschreven klassieke en ideaaltypische achtergrond beschrijft TW het historisch profiel van de Nederlandse politiek en samenleving. De republikeinse traditie van burgerschap is ook onder de monarchie sterk gebleven.

Citaat p55

Burgerschap als publiek ambt waarin het niet alleen of in de eerste plaats gaat om de politieke participatie (de relatie tot de overheid), maar om de actieve deelname van de burgers in de samenleving vanuit een gemeenschappelijke gevoelde publieke verantwoordelijkheid.

Hij verwijst naar de SCP studie Noch markt, noch staat[ii].

Inderdaad is Nederland in de wereld, met de Verenigde Staten, koploper als het gaat om particulier initiatief.

Maar de politieke doordenking van deze Nederlandse democratie kwam toch onvoldoende uit de verf. TW zegt hier weinig over. Een geschiedenis van eeuwen laat zich niet goed persen in een pamflet. Wel herinnert hij er aan dat de emancipatie van diverse godsdienstige groepen tot politieke deelnemers werd vormgegeven door de verzuiling. Toen een halve eeuw terug volgens TW het zuilenstelsel zijn bindende functie verloor, verloor de democratische orde ten dele haar band met de bevolking. Op essentiële gebieden werd de politieke verantwoordelijkheid overgenomen door de overheid, zonder dat daaraan een politieke filosofie die de bevolking bond ten grondslag lag. De democratische staat opereerde in een land gekenmerkt door enerzijds de markt (de koopman) en anderzijds een niet-politieke moraal (de dominee). Maar daartussen ontbrak het volgens TW aan een samenbindende politieke filosofie.

5. Management

Het ontbreken van een sterke nationale politieke ideologie maakte Nederland tot een weerloos slachtoffer van een in de Angelsaksische contreien opkomende management ideologie. Ik citeer hem:

Citaat p34

In dit klimaat van onzekerheid kon het bedrijfsmatige denken en het uit de VS overgewaaide New Public Management gedijen. Het bood een objectief beoordelingskader en gaf (kwantitatieve) zekerheid. De koopman rukte op, de dominee met zijn verschuivende waarden en normen moest terrein prijs geven. Hij werd vervangen door de deskundige.

Inmiddels is een hele generatie met het bedrijfmatige denken in de overheid opgevoed. Dat denken verspreidde zich over de gehele publieke sector, waaronder de universiteiten.

Zij werden ondernemingen op een markt van onderwijs en onderzoek. Studierichtingen en wetenschappelijk onderwijs waarnaar onvoldoende vraag was, werden afgebouwd. De wetenschappen moesten waardevrij zijn. Staatsrecht werd verdrongen door bestuursrecht; staatkunde door bestuurskunde en vooral bedrijfskunde.

6. Buitenlandse ontwikkelingen

Deze bedrijfsmatige opvatting van de democratie paste in een samenleving die de economie vooropstelt. Dit beperkte economische denken werd geprojecteerd op de buitenlandse politiek. TW maakt hierover de volgende pertinente opmerking:

Citaat pag. 44

Zoals wij in het Nederlandse staatsbestel de staatkundige gevolgen van de ontzuiling nooit goed tot ons hebben laten doordringen, hebben wij in Europa de gevolgen van 1989, de val van de Muur, veronachtzaamd. Dit geldt voor de meeste toenmalige lidstaten, maar ook voor vele van de daarna toegetreden lidstaten.

Bij de eerste categorie, waaronder Nederland, leidde het wegvallen van de communistische dreiging tot interne verwaarlozing van de instituties die de democratische rechtsorde schragen. De toekomst was immers aan de liberale democratie, met meer ruimte voor de markt (The end of history). ( TW, die niet aan noten doet, verwijst hiermee naar de analyses van Francis Fukuyama.) De publieke sector moest inbinden.

Bij de tweede categorie, waaronder veel Oost Europese landen vallen, ontbrak vaak het tegenwicht dat elke economische markt nodig heeft: een krachtige civil society en een sterke rechtsstaat… Kort gezegd: de nieuwe lidstaten moesten opbouwen wat de oude lidstaten, waaronder Nederland, gingen verwaarlozen.

7. Gevolgen en reacties.

Het marktdenken als enig overgebleven politieke filosofie had vergaande gevolgen. De politiek versnipperde. De burger werd tot consument, de politieke partijen tot leveranciers van bevredigende antwoorden op de populaire stemming. In plaats van visie werd de politiek gedreven door ad hoc problemen. Binnen de overheid ontstond aan de top een gebrek aan veldkennis terwijl aan de voet de uitvoering wel werd gecontroleerd, maar niet gekend en gewaardeerd. De uitvoerders van de publieke taken zoals onderwijzers, artsen, politieagenten, werden in hun verantwoordelijkheid niet langer moreel gesteund, maar slechts gecontroleerd. Reorganisaties werden opgelegd, kwamen niet voort uit de behoeften van het werkfront. Bovendien werd de consument steeds meer geacht het eigen belang te overzien, te regelen, en te garanderen, wat in de praktijk neerkwam, aan het lot overgelaten.

Dit economische managementdenken had tot gevolg dat de ongelijkheid in de samenleving toenam. De markt, niet geleid door morele principes of politieke visies, won, en de corrigerende functie van de verzorgingsstaat werd ingeperkt en veronachtzaamd.

Tegelijk werd de markt mondiaal en onttrok zich aan de invloed van de nationale politiek. Het gevolg was een gevoel van onveiligheid. Populistische bewegingen keerden zich tegen een veelheid van dreigingen, met name uit het buitenland. Het democratische proces en de democratische orde kenden onzekerheid, en liepen zelfs gevaar.

8. Internationale discussie

TW gaat sterk uit van de Nederlandse situatie. Maar deze ontwikkelingen waren mondiaal en werden internationaal opgemerkt een bediscussieerd. Zo gaf Michel Foucault al in 1978/79 in zijn lezingen voor het Collège de France aan dat de liberale economie en politiek van Adam Smith niet langer gold. Deze was nog gebaseerd geweest op menselijke behoeften, en uitruil van goederen en diensten. Bovendien werd ook in die traditionele liberale visie de economie geplaatst binnen een politiek domein waar morele waarden de overhand hadden. Foucault voorzag daarentegen een economie die niet meer werd gestuurd door behoeften, maar door investeringen en door een politiek van abstracte groei. Zoals de samenleving te prooi viel aan groei, zou ook het individu niet meer worden dan een investeringsobject voor materieel en immaterieel kapitaal.

Het automatisme van de kapitalistische groei bleef niet onopgemerkt. Er werd mondiaal gereageerd op de neoliberale vermarkting en ontstatelijking van het economische en politieke wereldbeeld. Ikzelf ontmoette in New York de beweging Occupy Wall Street in 2011 en publiceerde daarover in 2012 (Stuyvesant Diaries[iii]).

Op mondiale schaal werd gezocht naar een politieke visie die het louter economische denken overstijgt en het politieke handelen richting geeft. Een overzicht van dit kritische, hoofdzakelijk linkse denken valt te lezen in het boek Het ontmantelen van de demos/de stille revolutie van het neoliberalisme, van de Amerikaanse publieke filosofe Wendy Brown. Het werd in het Engels gepubliceerd in 2015, en in het Nederlands in 2018[iv].

Het valt op dat algemeen bezorgdheid bestaat over de gevolgen van een ongeremde groei, onder meer wegens de klimaatseffecten. Maar dat er nog geen democratische consensus oprijst hoe de economie in de toekomst te sturen.

Ook TW komt niet verder dan de wijze les, van groter denken en kleiner doen.

9. Na de coronacrisis.

Dit zijn een aantal, lang niet alle, elementen in het pamflet van TW.

Het werd geschreven vóór de coronacrisis toesloeg. Hoe heeft zijn analyse en therapie uit 2018 het jaar 2020 doorstaan?

Over het algemeen goed. De elementen die TW belicht kwamen scherp over het voetlicht.

Tot dusverre hield de democratische orde stand. De regering richtte zich direct tot de natie. Het vertrouwen in de instituties (regering, parlement, rechtspraak) nam zelfs opvallend toe volgens publieksonderzoek (SCP). Vertrouwen in de regering steeg van 51% tot 76%. Politici hebben nog steeds het oor van de natie, hoewel momenteel een zekere moeheid bij het gehoor toeslaat[v].

Het marktdenken werd in zoverre losgelaten dat een sterke rol voor de overheid werd herontdekt.

Een dertig jaar lange verwaarlozing van expertise werd omgezet in een sturing door experts, vooral uit de gezondheidszorg.

De veronachtzaming van de rol van de uitvoerders van het beleid, artsen en verplegers, politie en onderwijzers, kwam ten einde en er was weer aandacht voor de problemen aan het zorgfront.

Het beleid koos voor eenheid in verscheidenheid en stelde de zieken en de kwetsbaren, de ouderen en de jeugd niet apart. Er werd een beroep gedaan op algemene burgerzin.

Dit betekende dat de democratische orde nog werkte.

Daartegenover staat, dat bepaalde door TW gesignaleerde problemen werden onderstreept en uitgelicht.

Het markt- en managementsyndroom bleek onvoldoende. Dus werd de overheid herontdekt. Maar het publiek debat daarover bleef schaars. Men liet in de crisis situatie tijdelijk noodmaatregelen gelden.

De noodkreet van TW was vanzelfsprekend niet veroorzaakt door de coronacrisis, maar door een blijvend probleem, dat hij metaforisch benoemde met “betonrot”. De meer fundamentele problemen vragen een groter denken.

10. Het einde van de democratische orde?

Ik zou daarover twee algemene opmerkingen willen maken. Meer als kanttekeningen.

In de eerste plaats is de verandering van een politiek naar een economische denken en van de overheid naar het bedrijfsleven niet louter een ideologische zaak. Zoals de ontzuiling betekende dat de kerkelijke structuur op een afstand werd geplaatst, zo betekende het neoliberalisme een aanhalen van de banden met het bedrijfsleven. Het betekende een verschuiving van macht.

Dit werd duidelijk tijdens het kabinet Lubbers, zelf voortkomend uit de zakenwereld. Het werd sindsdien een vanzelfsprekendheid. Het bedrijfsleven werd de nieuwe zuil. Het viel mij recent op dat de scheidende voorzitter van de werkgeversorganisaties (Hans de Boer) in een radio-interview een van zijn weinige negatieve opmerkingen over had voor TW. Hij snoof gevaar De politieke rol van het bedrijfsleven staat in het pamflet van TW principieel op het spel.

Net als het verzuilde particulier initiatief dat eertijds was, is het bedrijfsleven nu een machtsfactor van politiek belang, en begrenst en bepaalt in hoge mate de politieke agenda.

Mijn tweede opmerking geldt de interne werking van de democratische orde. Deze orde was tot voor kort hoofdzakelijk territoriaal georganiseerd. Tijdens de coronacrisis werd dit territoriale principe onzekerder, enerzijds omdat corona zich globaal verspreidde, anderzijds omdat de gedigitaliseerde techniek een alternatief leek te bieden.

Deze territoriale democratische orde was, als veel van het nastrevenswaardige in de Westerse samenleving, gebaseerd op de democratische experimenten van de Griekse stadstaat. In die democratie was de macht aan een volk dat een eigen territorium kende. Het vertrouwde zoals eerder gezegd op een politieke betrokkenheid van het volk en een vorm van openbaar gesprek over de publieke zaak. Dit veronderstelt locale vergaderplekken. De westerse democratieën hebben mede daarom nog steeds hun centra op een soort Griekse Agora, op fora, in een soort theater van politiek, in openbare kamers of senaten. De directe persoonlijke confrontatie op concrete plekken die voor het publiek toegankelijk zijn. Daar klopt het hart van de democratische orde. Dit model werd ontwikkeld in stadsstaten van niet meer dan 20.000 burgers.

De coronacrisis heeft tot een versnelde digitalisering van de contacten geleid. En tegelijk de nabijheid problematisch gemaakt door social distancing. De verschraling van de feitelijke contacten tussen gesprekspartners is een feit, in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Vooral als de nieuwe werkelijkheid enkele jaren duurt.

Wij hebben zelf gezien dat Zoom aan ons discussiegenootschap als overlevingsstrategie een tijdelijke kans bood, maar dat onze kleine democratie pas werkelijk functioneerde in het lokale heen en weer van de discussie. Zullen de parlementen ooit weer echt bij elkaar komen?

Van journalisten begrijp ik dat het perscafé op het binnenhof momenteel bijkans functioneert in het luchtledige. Wat als de politiek sterft in gedigitaliseerde huiskamers? Is het voornaamste slachtoffer van corona niet de politieke vergaderplaats? En de op territoria gebaseerde democratie? Van welke territoria kan de burger zich nog deel voelen?

11. De burger-regent.

Tenslotte. Het pamflet van HTW past in een Nederlandse traditie. De regent ervaart een misstand en richt zich tot het volk. Hij richt zich als burger tot zijn medeburgers.

Zo was daar Baron Joan Dirk van der Capellen tot den Pol met zijn Aan het Volk van Nederland in 1781. En bijna een eeuw later Jonkheer Victor de Stuers, die met Holland op zijn Smalst zijn medeburgers opriep tot cultuurbehoud in 1873.

Herman Tjeenk Willink past in deze traditie van regenten die hun hart luchten.

Hij roept speciaal drie categorieën op, burgers, uitvoerders van beleid, en rechters, om van zich te laten horen. Vanuit de stelling dat groter politiek denken beter maatschappelijk doen mogelijk maakt.

Het valt te bezien of naar hem zal worden geluisterd en de Nederlandse politiek groot zal gaan denken over “zijn” centrale probleem, het herleven van de democratie. In zijn woorden:

Er is een paradigmawisseling nodig van een overheid als bedrijf ten dienste van de economische welvaart via de private sector terug naar een overheid ten dienste van de democratische rechtsorde[vi].


[i] Groter Denken, Kleiner Doen, Herman Tjeenk Willink, Prometheus, Amsterdam 2018

[ii] Noch markt, noch staat red. A. Burger & P. Dekker, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2001

[iii]Stuyvesant Diaries, a European in America, Adriaan van der Staay,Leiden 2012

[iv] Het ontmantelen van de Demos, Wendy Brown, vert. Daan Pieters, Octavo Basisserie 17, Amsterdam 2018

[v] Burgerperspectieven 2020/2 , Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2020, red. P. Dekker, J. den Ridder, P. van Houwelingen, E. Miltenburg

[vi] Inleiding voor de kring van Commissarissen van de Koning op vrijdag 4 september 2020, Terschelling; Herman Tjeenk Willink, 2020