Theocracy in Israel / Theocratie in Israël

Summary of a talk by Adriaan van der Staay on 22 October 2015, The Hague, the Netherlands

Who in Amsterdam often said: Jerusalem
And was driven to Jerusalem to go
He says in a memorizing voice
Amsterdam, Amsterdam

This quatrain written in the twenties by a Dutch poet presents several characteristics.

Though it makes an objective statement, it also is an appeal to engage. It brings an unquiet dilemma, one has to chose between two cities. It is also short and pregnant. It forms  particle of a book of Quatrains, much lauded by Dutch poets. Somehow, at least in Dutch, the poem sounds passionate in an un- Dutch manner. It sounds more like a prayer than a confession. The poet’s name is Jacob Israel de Haan.

Why talk today about a poet who already died in 1924? Here there are two issues at stake, his character and his choices.
His character has drawn a lot of attention. A German novel, biographies and endless commentaries have been written about him, mostly from a psychological point of view. In this talk the focus is on the issues and choices he was confronting.

Some of them are still relevant, such as the Russian prison system or the challenge of theocracy to the secular legacy of Zionism.
There was one issue that greatly perturbed his life: his homosexuality. This, at least in the Western world, seems on its way out as an issue. In Amsterdam a public memorial for persecuted homosexuals carries as its motto a verse by De Haan:

Such a boundless longing for friendship

This issue seems on its way to being resolved in a civilized way. The others are still with us.

Dr. De Haan was assassinated in Jerusalem on the 30th of June 1924. Most of the instant reports in the press were inaccurate. He was not shot through the head but through the heart. Not in a courtyard but in a street. Not by an Arab but by a Jew. The motive was not personal but political. The murder was not a surprise but foretold.

He had become a nuisance to the Zionist movement. The murder was organized and covered up by the Jewish underground defense movement Haganah. The murderer could still be interviewed by Dutch television in California in 1991.

Why was this poet seen as a menace?

After the Balfour Declaration of 1917 the British Empire held the protectorate (Mandate) over Palestine.

The Zionist movement was committed to monopolize contacts with the British government.

Now, when De Haan arrived in Palestine in 1920, he did this in the belief that the creation of a home for the Jewish people in Palestine was primarily a religious matter. Israel would mean “torah and tradition” as interpreted by the rabbinate, he told a rally of well-wishers at his departure.

This took him away from mainstream Zionism and befriended him with pious and Messianic sects in Jerusalem.

But as a correspondent for international newspapers and as a legal expert advising orthodox Jews his independent behavior aroused the ire of Zionists.

Moreover De Haan discovered some affinity with the traditional ways of life of the Arab population. His contacts with the newly installed Arab royalty of Jordan raised eyebrows.

This presence of the Arabs was and is not a small matter. In the seventies the Hebrew poet Jehuda Amichai once said (to AvdS): Palestine is a land of musical chairs. There is always one chair short.

In his utopian view of the Jewish return to the Holy Land the Dutch poet had given little thought to the fact that the people without land was returning to a land with a people, as he phrased it later on.

In his contacts with King Hussein of Transjordan it became evident that when the British would go, the Arab king would see himself as the natural successor to the Ottoman Empire in Palestine. Moreover, having just accepted the Caliphate, this would also mean an Arab state in which Islam would be hegemonic. De Haan reported on this in his Dutch newspaper.

This was to raise a fundamental problem, already in 1924, about the future of Palestine. It would not only know a conflict of two nationalisms between ethnicities. It would also have to deal with the issue: would it be a neutral and democratic state or an orthodox theocracy? And if this last would be the case: would Palestine be controlled by an Islamic or a Hebrew orthodoxy?

The problem of theocracy was not new. Already in the first century, the time of the dispersal by Titus, the Jewish-Roman historian Flavius Josephus invented the word theocracy* . In Contra Apionem writing about the origins of the Jews  Josephus had felt the need to enlarge the Hellenistic threefold typology of political systems of monarchy, oligarchy and democracy with a fourth to accommodate the Jewish rejection of the State as such. (see note)

With Islam as a successor in this theocratic tradition, not with torah and tradition, but with Koran and hadith, the neutral state would be excluded. This introduced a conflict over whose God would rule in the Holy Land.

Partition by a two state solution seemed one way to solve a part of this future problem. In the twenties this was not yet an urgent matter. One can only wonder what solution De Haan’s unquiet soul would have finally accepted.

At present none of these issues seems resolved. In 1995 Rabin was murdered by an orthodox  Jew. The neutral state solution runs contrary to ethnic or religious elements of the original Zionist dreams. The two state solution seems moreover to be rejected by the present Israeli government. While in the Islamic world, as in Israel, the neutral state is losing support.

Yet in the present talk this way forward is suggested. Both within the Jewish and in the Islamic population of Israel/Palestine priority could be given to the building of a strong support for the modern state solution and a conscious effort be made to shelve the solution of theocracy and its two states as only a second best.

This could find support in a truly democratic movement of voters for equal rights, comparable with the Anti-apartheid movement as envisioned by Nelson Mandela.

It could also bring Israel/Palestine closer to the European Union, whether as  neutral states or as a confederation.

Theocratie in Israël

Die te Amsterdam vaak zei: “Jeruzalem”
En naar Jeruzalem gedreven kwam
Hij zegt met een mijmerende stem
Amsterdam, Amsterdam

Wie is de dichter?

Enkele dingen vallen op.

In de eerste plaats de stem. Hij spreekt in de derde persoon en hij spreekt toch tot jou. Hij beschrijft zichzelf als derde maar maakt je tevens deelgenoot van zijn onuitgesproken gedachten. Hij vraagt aandacht door deze dwingende vorm, je staat plotseling tegenover een mens en een menselijk appèl. Je kunt niet om deze uiting heen. Je kunt je schouders ophalen en zeggen ‘kom nou’. Maar er gaat van deze ogenschijnlijk vrijblijvende constatering van een banaal feit: meneer is in Jeruzalem en denkt aan Amsterdam met weemoed, een soort existentieel appèl uit. Enigszins vergelijkbaar met de vraag van een bedelaar: heeft u iets voor mij over? Wie niets geeft, verandert zichzelf in een harteloze egoïst, wie wel iets geeft, heeft misschien een goed gevoel een vriendelijk persoon te zijn.

In de tweede plaats betrekt het gedicht je in een tweespalt. Je hoeft niet voor of tegen Amsterdam of Jeruzalem te zijn. Je wordt betrokken in een existentieel dilemma. Je kunt niet op twee plaatsen tegelijk zijn, dat is duidelijk. Maar het is geen toeristische keuze. De spreker kwam naar Jeruzalem gedreven. Hij kon niet anders. Om te worden wie hij moet zijn, moest hij naar Jeruzalem. Maar tegelijk had Amsterdam iets wat hij niet missen kan. Misschien heeft hij wel de verkeerde keuze gemaakt. En is hij niet geworden wat hij worden moest. Je hebt hier met iets te maken als een vreselijk, een onoplosbaar dilemma. Heb ik de foute keuze gemaakt, de foute partner gekozen, de foute roeping, de foute god, het foute volk, het foute land? Dit is het soort stem die je als tevreden burger maar niet liever niet horen wilt. Hij veroorzaakt onrust.

Het derde wat mij opvalt is de kortheid van het gedicht. Het is een kwatrijn in de meest summiere vorm. Tweemaal Jeruzalem, driemaal Amsterdam. En toch een existentieel appèl. Het is geen brief, maar eerder een briefkaart, een levensteken. Dit gedicht komt uit een bundel die simpelweg Kwatrijnen heet. De bundel is geloofd door critici en dichters als een hoogtepunt van de Nederlandse poëzie.

De dichter J. C. Bloem noemde in de jaren dertig de bundel Kwatrijnen een hoofdwerk van de moderne Nederlandse poëzie en volgens hem behoren honderden kwatrijnen tot het ontroerendste wat de Nederlandse poëzie heeft opgeleverd (JF 587).

Bittremieux zei twintig jaar later over het boek: “het bevat, ik schrijf dit met volle overtuiging, een aantal van de subliemste bladzijden uit de gehele Nederlandse lyriek” (JF 588)

Gerrit Komrij plaatste hem onder de grootste Nederlandse dichters.

Er is tenslotte samenvattend maar ook ongrijpbaarder een vierde aspect dat mij opvalt. De stem, het dilemma, de pregnante vorm hebben iets on-Hollands. Er gaat iets bezwerends van de toon uit. Het kwatrijn is niet alleen een biecht, maar ook een gebed.

De dichter was Jacob Israël de Haan.

Karakter of probleem

Waarom vandaag nog te spreken over een dichter, die al in 1924 overleed?

Hoewel er weinig Nederlandse dichters zijn over wier karakter zo velen zich hebben uitgelaten, over wiens leven twee biografieën verschenen, een buitenlandse roman, documentaires, wiens werk in allerlei talen is vertaald, moet ik bekennen niet de juiste persoon te zijn om een beschouwing te kunnen of willen geven over zijn geboorte, kindertijd, levensloop, dood.

Dat is bovendien in Nederland voortreffelijk gedaan door Jan Fontijn in zijn recente biografie, wat minder breed door Jaap Meyer, ook door eerder werk van een stichting voorgezeten door Garmt Stuiveling, en door vele anderen. Niet het minste door zijn zusje Carry van Bruggen die, omdat hij en zij in hetzelfde jaar werden geboren, vaak als zijn tweeling wordt gezien, wat zij niet was. Ik denk dat teveel aandacht voor de psychologie van De Haan afleidt van de werkelijke betekenis van zijn leven.

Wat mij aanleiding geeft om aandacht te vragen voor Jacob Israel de Haan is dus niet zijn karakter, maar zijn de problemen en keuzen in zijn bestaan. Een aantal daarvan zijn nog steeds actueel, helaas. Ik noem er een paar: de Russische gevangenissen, de theocratische staat, het zionisme en het imperium. Gelukkig is er minder reden om daaraan toe te voegen, de homoseksualiteit.

Ik zal daar niet omheen gaan. Tijdens zijn leven was het ondenkbaar dat in er Amsterdam een publiek monument voor vervolgde homoseksuelen zou zijn en dat daarop zijn dichtregel zou staan:

naar vriendschap zulk een mateloos verlangen.

Wij leven wat dat betreft in beschaafder tijden. Dit probleem is oplosbaar gebleken. Of om het anders te zeggen: de andere problemen zijn onoplosbaar gebleken.

Ter verheldering.

Op het Gemeentelijk Lyceum van Eindhoven werd ik uitgenodigd toe te treden tot een debatingclub. Als test werd aan nieuwe leden opgedragen stante pede een voordracht te improviseren over een onderwerp dat hun ter plekke werd meegedeeld. Aan mij werd opgedragen een improvisatie te houden over het vraagstuk Israël. Ik had daar niet de minste moeite mee. Voor mij, komend uit een progressief, overigens niet Joods, milieu, betekende Israël de kibbutz. En dus improviseerde ik er lustig op los over het utopische socialisme dat bezig was toen, in 1948, zich in Israël te installeren. Ik werd toegelaten.

Let wel: De Haan was een fervent criticus van dit seculiere zionisme.

Toen ik in 1952 aan de Universiteit van Utrecht studeerde, gaf Van Oorschot de verzamelde gedichten uit van Jacob Israël de Haan, in twee deeltjes. Ik vloog daar doorheen. Was getroffen door de wereldse en speciaal de Antwerpse liederen, sloeg de gedichten over het Joodse Jaar over, en las zijn kwatrijnen als een van de meest levende dagboeken van een dichter in de Nederlandse literatuur. Voor mij stond nu vast dat hij een blijvende waarde was in de Nederlandse letteren. En ten onrechte vergeten.

Later las ik ook zijn homo-erotische prozawerken en was verbaasd over de openhartigheid of eerlijkheid of onbevangenheid of naïefheid er van, maar had geen affiniteit met de schrijfstijl. De Haans boek Pijpelijntjes was een soort coming out die vijftig jaar te vroeg gebeurde.

De dramatische gevolgen die dit uit de kast komen voor De Haan had: ontslag bij Het Volk, de socialistische krant, ontslag als onderwijzer, verlies van literaire vrienden, isolement in de socialistische partij, en vooral een blijvend onoplosbaar probleem met de Joodse orthodoxie, zouden niet mijn problemen zijn.

Nu dan is het tijd, De Haans leven te bezien als een ingang tot een aantal vraagstukken die nog steeds bij ons zijn.

De politieke moord.

Dr. De Haan werd op 30 juni 1924 in Jeruzalem vermoord. Het meeste van wat de kranten toen vermeldden was onjuist. Hij werd niet door zijn hoofd maar door zijn hart geschoten, met drie revolverkogels. Niet op een binnenplaats maar op straat. Hij werd niet gedood door een Arabier maar door een Jood. De reden lag niet in zijn persoonlijk leven, maar in zijn politieke optreden. Zijn dood was schokkend, maar niet onverwacht.

Bijna gelijktijdig met de moord verscheen in Nederland zijn eerder vermelde bundel Kwatrijnen. Één van de kwatrijnen luidt:

Verraad

Hoe wiekt de vogel,
hoe wiekt het lied.
Totdat de kogel
in het hart schiet.

(Kwatrijnen, Verzamelde gedichten II , p 305.)

Hij had doodsbedreigingen gekregen als hij Palestina niet verliet. Hij was niet gegaan. Hij stond wel op het punt de dag daarop met een delegatie van orthodoxe Joden naar Groot-Brittannië te vertrekken. Ook dat wilde men voorkomen. Hij mocht evenmin weggaan als blijven. Hij moest gewoon verdwijnen.

De dreigbrieven had hij laten zien aan de politiepost in zijn buurt, niet wetend dat de lokale politiecommandant (David Tidhar) lid was van de Haganah, de ondergrondse gewapende Joodse verzetsbeweging. Deze had de geheime opdracht de moordenaars van De Haan te beschermen. Op de avond van de executie stuurde hij zijn Arabische politiemannen naar huis en zijn Joodse politiemannen in de verkeerde richting. Hijzelf was wel snel ter plekke.

De moordenaar was een 21-jarige zionist, Avraham Tehoni, net uit Odessa gekomen, waar ook de oprichter van de Haganah, Jabotinski, vandaan kwam. De Haan had alle drie, Jabotinski, de politiecommandant en zijn moordenaar al eerder ontmoet.

De moordenaar had hem opgezocht om hem te kunnen herkennen. De moordenaar had ook zijn dagelijkse gewoonten gevolgd, zoals zijn gang aan het eind van de middag naar het postkantoor waarvandaan hij zijn stukjes voor het Nederlandse Handelsblad en de Britse Daily Express verzond. Daarna liep hij naar een synagoge waar hij zijn avondgebed deed. Toen hij naar buiten kwam, stak de moordenaar de straat over en liquideerde hem.

Deze moordenaar leefde later in Californië waar Emile Fallaux hem nog in 1991 bezocht en interviewde. Fallaux maakte toen voor de VPRO over het leven van de Haan een documentaire. Op internet is de film te vinden. De moordenaar schreef ook een autobiografische roman over zijn politieke daad (Blood and Fire). Hij was er trots op.

Aan de top van de geheime zionistische verzetsorganisatie stond overigens de heer Ben Zwi, wiens echtgenote ontmaskerd werd als mede opdrachtgever. Hij was toen (1956) president van Israël. Op dat moment werd de zaak in de doofpot gestopt. Maar in de jaren zeventig kwam via nieuw Israëlisch onderzoek de ware toedracht toch aan het licht.

De schok was vooral in orthodoxe Joodse milieus groot, omdat men ervan uit ging dat Joden geen Joden mogen doden. De politieke redenen voor de moord zijn echter niet moeilijk te doorgronden.

Zionisme en orthodoxie

De Haans utopische verwachting was, dat de verspreiding van het Joodse volk door de Romeinse Keizer Titus in het jaar 70 ongedaan zou worden gemaakt. Het volk zonder land zou uit ballingschap terugkeren. En in Palestina zijn oude geloof en gewoonten onbedreigd en onbelemmerd kunnen beleven.

Voor zijn vertrek naar Palestina in 1919 was De Haan door een diepe geestelijke crisis en een herbekering tot het orthodoxe geloof heen gegaan. Hij liet zijn echtgenote, de katholiek geboren maar ongelovige vrouwelijke arts, Johanna (Hans) van Maarseveen in Nederland achter.

Laten wij hem aan het woord in zijn afscheidsrede in de Diamantbeurs:

“Mijn persoonlijke mening, die ik misschien hedenavond mag uitspreken is deze: dat het leven van het Joodse volk in het Joodse land, moet worden gebaseerd op den GRONDSLAG VAN TOUROH EN TRADITIE.

Hoe touroh en traditie onder de gegeven maatschappelijke omstandigheden gerealiseerd moeten worden, kunnen wij veilig overlaten aan onze Rabbijnen. Vele volkeren hebben wagens, wapenen en ruiterij. Ziet waartoe zij gekomen zijn. Israëls wapenen en ruiterij zijn wetgeleerden. Laten wij het dan daarmee eens proberen.” (JM p214)

Bij aankomst in Jeruzalem vallen hem al snel de schellen van de ogen.

Allereerst, zoals hij het zelf formuleert: het Joodse volk mag dan zonder land zijn, maar het land is niet zonder volk. De Arabieren zijn al in Palestina en in de meerderheid.

Zoals mijn oude vriend Yehuda Amichai, de Hebreeuwse dichter, eens tegen mij formuleerde: Palestina is als een stoelendans: opgestaan, plaats vergaan. Er is altijd een plaats te weinig, òf voor de Jood òf voor de Arabier.

De Britse Balfour declaration (1917) had Palestina aan gewezen als een nationaal tehuis voor het Joodse volk. De Engelsen kregen na de Eerste Wereldoorlog het tijdelijke protectoraat (Mandaat) over Palestina en dus lag de praktische interpretatie van de Balfour declaration bij hen. Zij bepalen enkele decennia de Joodse toekomst.

De zionisten monopoliseren zoveel mogelijk het contact met de Britse overheid. Bij het Zionistisch Comité, dat de gesprekken met de Britten voert, is voor De Haans terugkeer naar het oude Joodse geloof weinig gehoor. Dat is de tweede ontnuchtering.

Dus wendt hij zich naar de onwereldse en vrome sekte van Rabbi Chaim Sonnefeld, een waarlijk heilig man, over wie hij twee kwatrijnen schreef. Een ervan luidt:

Hij, die bij zijn gebeden en zijn brood,
In een kleine kamer zijn dagen slijt,
Wat deert hem heel uw wereld en uw nood,
God deelt hem van zijn heerlijkheid.

(Kwatrijnen, Verzamelde Gedichten II, p 343 )

Maar door De Haans intellectuele statuur, zijn correspondentschap bij kranten, zijn contacten met de Engelsen, met de Arabische vorsten, rijst al spoedig in het Joodse immigranten milieu een diep wantrouwen dat hij het zionistische monopolie ondermijnt.

Als juridisch adviseur vergezelt hij orthodoxe delegaties. De verdenking rijst dat de niet onaanzienlijke autochtone Joodse gemeenschap via hem een politieke rol zou krijgen. Zo komt hij bij de progressieve zionisten te boek te staan als verrader van de Joodse zaak. Hoewel er nog geen Joodse Staat bestaat is er een soort latente staatsraison om hem te elimineren. Zonder twijfel is De Haan in de laatste maanden van zijn leven een wandelend lijk.

Voordat wij denken dat dit typisch zionistisch is, moeten wij bedenken dat in het Nederlandse verzet ook dergelijke beslissingen zijn genomen. En dat de Palestijnse onafhankelijkheidsbeweging ook dit soort beslissingen neemt.

Wat had De Haan te verwachten van de Arabieren?

De Arabische houding.

De Haan ontdekt met afgrijzen dat de kwestie van de terugkeer naar Israël beheerst wordt door Oost-Europese en Amerikaanse nieuwlichters en allerminst door een herbeleefd Joods geloof. Hun denken is politiek-ideologisch, technocratisch managerial, rationeel economisch. Er is wel sprake van individuele offerbereidheid, maar ook van plat winstbejag en corruptie. De Haan heeft geen talent dit niet aan de grote klok te hangen.

Eigenlijk leeft in 1920 in de praktijk het zionisme al op gespannen voet met de Arabische omgeving. De Haan rapporteert discriminatie van Arabieren door Joodse bedrijven.

Tegelijk merkt hij dat de waarden van traditionele aard, die hij zo bewondert, verwant zijn aan de levensstijl van de Arabieren. De Bedoeïenen met wie hij verkeert, de Arabische vorsten, zien hem als een soort Lawrence of Arabia, een uitzonderlijke Jood, die hun levenswijze waardeert en Arabisch leert. En zij spreken zich eerlijk tegenover hem uit.

In de lente van 1924, kort voor de moord op De Haan, accepteert Koning Hoessein van Jordanië het Kalifaat, dat wil zeggen het leiderschap over de moslims als plaatsvervanger van Mohammed op aarde. De Haan interviewt hem en vraagt hem naar zijn mening over het Zionisme. In de woorden van Hoessein:

“Mijn zoon, gij weet onder welke voorwaarden ik het heb aangenomen. De Caliph is slechts de Dienaar van de Gerechtigheid en daar ik de tegenwoordige, politieke, ongodsdienstige Zionistische beweging beschouw als een onrecht tegenover de Mohammedanen, de Christenen en de orthodoxe Joden in Palestina, ben ik, als Dienaar van de Gerechtigheid, verplicht de gehele Mohammedaanse wereld te organiseren en te mobiliseren tegen de tegenwoordige ongodsdienstige Zionistische Organisatie.”

(De Haan: Het nieuwe Caliphaat, Algemeen Handelsblad, 2 april 1924)

Het is duidelijk dat het optimale wat De Haan van Arabische zijde kon verwachten voor een orthodox Joods Palestina een erkenning is van vreedzaam religieus samenleven. Maar nooit van Arabische zijde iets ander dan een Arabische staat als opvolger van het Ottomaanse Imperium wanneer de Britse imperiale aanwezigheid zou eindigen.

Tegenover het onuitgesproken zionistisch project van de vestiging van een Joodse staat, met een Joodse hegemonie, een Joods leger, staat een even onverbiddelijk Arabisch project van de herbezetting van Palestina ten behoeve van, in principe, de Arabische vorst van Transjordanië.

Het idee van een deling van Palestina is eigenlijk van beide kanten al rond 1920 onbespreekbaar. Dit leidt in 1948 tot de eerste Joods-Arabische oorlog en de catastrofe (al-Nakba) voor de Palestijnse bevolking en uiteindelijk tot de bezetting van heel Palestina door Israël.

Naarmate de visie op de staat binnen Israël orthodoxer en de Arabische staatsidee steeds islamitischer wordt, is er steeds minder plaats voor compromis.
Een derde partij, de Britten, hield als imperiale mogendheid voldoende afstand tot religieuze en etnische twisten om tussen de twee Wereldoorlogen een godsvrede in Palestina te handhaven. De Britten vervulden de functie van neutrale staat. Toen Groot-Brittannië zich uit Palestina terugtrok, was deze dwingende factor er niet meer.

De positie van onpartijdige derde wordt vandaag niet door Europa vervuld, niet door de VS, niet door enig ander land in het Nabije Oosten. Sinds de dood van De Haan ligt het probleem levensgroot op tafel dat er geen vredestichtende macht in het Nabije Oosten opereert.

Nu er noch van binnen noch van buiten een sterke verdediger van de neutrale staat is, ligt de weg open voor theocratisering van de staat.

De moderne staat en de orthodoxie

Ik begeef me wat de Joodse orthodoxie betreft op onbekend terrein, maar ik geloof te kunnen zeggen dat zowel de Joodse orthodoxie als de Islamitische orthodoxie een principieel probleem kennen met de neutrale staat. Dit probleem is niet nieuw, in tegendeel.

Het is interessant dat tweeduizend jaar geleden de Joodse historicus Flavius Josephus, de auteur in het Grieks van een boek over de Joodse Oorlog tegen de Romeinen, het woord theocratie*  nodig had en dus uitvond om de visie op de staat binnen het Joodse geloof te beschrijven. Hij deed dit in zijn vlugschrift Contra Apionem.

Josephus wist dat zijn publiek in de Griekse oudheid drie staatsvormen onderkende: oligarchie, monarchie, democratie. Maar geen van drieën beschreef voor hem adequaat de orthodoxe Joodse staatsvorm, waarbij namens God een aantal schriftgeleerden uitspraak doet in wereldse kwesties.

In de woorden van Flavius Josephus (Engelse vertaling) :

Our lawgiver (Mozes), however, was attracted by none of these forms of polity, but gave to his constitution the form of what – if a forced expression may be permitted- may be termed a “theocracy”, placing all sovereignty and authority in the hands of God.

Dit nuttige begrip komt merkwaardigerwijze maar eenmaal in de klassieke Griekse literatuur voor. Het heeft moeten wachten tot de 17 e eeuw voor het weer in geschriften opduikt. Spinoza**  gebruikte het in zijn fundamentele Tractatus Theologico-politicus van 1670 (hoofdstuk 17, paragraaf 8).

In het Engels wordt theocracy vijftig jaar eerder in 1622 voor het eerst gebruikt, in het Frans dateert théocratie van 1679.

Het theocratische denken heeft met de staat twee problemen. In de eerste plaats het bestaan van een neutrale staatsmacht op zich. Dit veroorzaakte 2000 jaar geleden de opstand van de Joden tegen het Romeinse Rijk.

Hierbij komt het probleem wie in de staat de macht heeft. Bij Josephus wordt de democratie negatief en bij Spinoza juist positief omschreven, als de heerschappij van velen.

Een compromis was denkbaar. Het volk geeft aan God wat van God is en aan de staat wat van de staat is. Zonder dit compromis, is de staat òf onderschikt aan God òf zonder God. Maar een goddeloze staat is voor iedere orthodoxie een onverdraaglijke toestand. Dus is het een dure plicht, binnen de Islam of de Joodse orthodoxie, te streven naar religieuze hegemonie over de staat.

Voor Palestina lag deze oude vraag tijdens het leven van De Haan weliswaar zonneklaar op tafel, maar ook wijd open.

Aan Arabische zijde kon er geen twijfel bestaan dat vanuit de Koran de opdracht tot hegemonie bestond en bestaat.

Maar ook van Joodse zijde bracht de politieke vestiging van de Joodse staat een oproep tot religieuze hegemonie mee. In zulke fundamentele vraagstukken als: kan een niet-Jood volwaardig burger zijn van de Joodse staat, is een huwelijk een religieuze of statelijke aangelegenheid, welke feestdagen gelden, wat is koosjer, is de neutraliteit van de staat in het geding.

Dit geldt evenzeer voor de Islam als voor het Joodse orthodoxe geloof. In beide gevallen worden deze vragen voorgelegd aan schriftgeleerden, die hierover bindende uitspraken doen. Plaatsvervangend voor de regels van de staat.

Zoals gezegd is er nog een tweede probleem met de moderne staat, dat van de democratie. Waar ligt het laatste woord in de staat, bij God of bij het volk?

Zolang deze twee werelden gescheiden zijn, de politiek gescheiden blijft van de religie, kan men zulke vragen onopgelost laten, zoals in de Verenigde Staten. Het volk heerst in de staat en God heerst in de kerk. Hierbij helpt het als geen van de godsdiensten een reële kans maakt op hegemonie.

Maar in naties met een sterke religieuze meerderheid is dat minder vanzelfsprekend. Zulke naties, neem als voorbeeld Perzië, eenmaal op het theocratische pad, onderwerpen de staat aan de controle van de schriftgeleerden, die uitspraak doen namens hun god. Ondanks democratische vormen heerst in Perzië niet het volk, maar God.

Zoals gezegd, in het Palestina dat De Haan in de jaren twintig leert kennen, speelt het probleem van de theocratie door aanwezigheid van een Engelse neutrale overheid alleen nog in latente vorm.

Ik breng in herinnering dat ook toen in het Joodse milieu twee politieke stromingen afweken van een religieuze staat als toekomstperspectief.

Een minderheid beschouwt een vestigen van een Joodse staat als aanmatigend, omdat dit voorbehouden is aan de Messias. Zij zien Herzl niet als de Messias.

De tweede dissidente groep is omvangrijker. Het zijn de voornamelijk uit Europa en Rusland afkomstige Joden die een seculiere heilstaat willen opbouwen in Israël, zonder daarbij een uitgesproken religieus programma te hebben. Zij bepalen voor lange tijd het gezicht van het zionisme.

In 1920 is het pleit nog niet beslecht. Mocht een Joodse staat tot stand komen, zal deze dan neutraal zijn ten aanzien van andere religies, en de moslims evenveel rechten toekennen als de Joden? Of zal zij religieus zijn en uiteindelijk theocratisch? In dat geval biedt alleen deling van Palestina een oplossing.

Samenvattend: het is duidelijk dat De Haan niet naar Jeruzalem kwam uit politieke overwegingen maar uit theocratische. Hij sluit zich aan bij de messianistische dissidenten, en wordt uit politieke zionistische overwegingen geliquideerd.

Het probleem van de theocratie beheerst het bestaan van De Haan, en beëindigt zijn leven. Het bepaalt ook de toekomst van het land waarheen hij emigreerde.

Epiloog

Kijken wij naar het heden, bijna een eeuw na de komst van De Haan naar Palestina.
In 1995 vermoordde een orthodoxe Jood Yitzhak Rabin, de seculiere voorstander van een twee staten oplossing. Dit was als het ware een spiegelbeeld van de politieke moord op De Haan. Het heeft Israel verder op het pad van de theocratie gebracht. Theocratie belemmert een oplossing van het Palestijnse vraagstuk.

Noch van de Joodse, noch van Islamitische orthodoxie valt een vrede te verwachten. Die zal moeten komen van Joden en Arabieren die een seculiere staat voorstaan.

Daarom ligt vrede in handen van een samenwerking tussen reformistische Joden met reformistische Islamieten, binnen de Staat Israël en in het gebied van de Palestijnse Autoriteit.

Bij de laatste verkiezingen is er een opleving van belangstelling geweest onder de Arabische kiezers. Het is niet ondenkbaar dat de Arabische en de Joodse Jeugd meer ziet in een seculiere meer-godsdiensten staat dan in het twee staten-stelsel met twee hegemone orthodoxieën. Het zou kunnen zijn dat de steun daarvoor voorlopig een derde van de kiezers zou betreffen. Voldoende om deze oplossing op de politieke agenda te zetten.

Hoe realistisch de kans op een twee staten oplossing is, wordt in Foreign Affairs besproken (door Grant Rumley en Amir Tibon in het nummer van juli/augustus van 2015).

Zij hechten grote waarde aan het feit dat het leiderschap van Mahmoud Abbas, president van de Palestijnse Autoriteit en voorzitter van de PLO ten einde loopt. De man is 80 jaar oud, en zijn politiek overtuigt de jongere generatie van Palestijnen niet. Hij is Gaza kwijt geraakt aan Hamas. Hij heeft Israël niet tot wezenlijke concessies weten te bewegen en zijn relatie met Netanyahu, die net herkozen is, is slecht. De twee staten oplossing, eens aanvaard door Bush, maakte onder Obama geen enkele vooruitgang. De overgebleven Palestijnse strategie is om in de internationale organisaties steeds meer erkenning voor de Palestijnse Autoriteit te krijgen als pseudostaat en daarmee Israël tot concessies te dwingen. Maar zolang de VS een conflict met Israël in laatste instantie uit de weg gaan, blijft dat voor Israël niet meer dan een diplomatiek probleem, want de VS zullen actie in de Veiligheidsraad vetoën.

Wat zal de nationalistische Palestijnse generatie na Abbas doen? Zal zij de weg van Gaza volgen en kiezen voor een religieus nationalisme van Hamas? De Palestijnen van de Westelijke Jordaan oever en Jeruzalem hebben een beter leven dan die van Gaza. Hun eerste levensbehoefte is een normaal leven te leven, dat niet langer onder de controle van het bezettingsleger staat.

Het is misschien aantrekkelijker behandeld te worden als normale burgers van een neutrale staat. Indien onder een nieuw leiderschap de agenda van de PLO zou zijn om een volstrekte gelijkberechtiging van Palestijnen en Israëli’s na te streven in het gehele gebied tussen de Jordaan en de Middellandse zee, zou dat een indrukwekkende politieke uitwerking kunnen hebben, vergelijkbaar met de anti- apartheidsbeweging van Mandela.

In mijn woorden (niet die van de genoemde auteurs) zou een middellange termijnstrategie voor een neutrale staat kunnen steunen op de volgende overwegingen:

a. het zou aansluiten bij de Europese en Amerikaanse gevoelens van vrijheid, gelijkheid en broederschap, anders gezegd: politieke democratie.

b. het zou aansluiten bij een belangrijke stroming binnen de Israëlische traditie, die een neutrale, niet speciaal religieuze, staatsvorm nastreeft.

c. het zou binnen de Arabische wereld een voorbeeld kunnen zijn van een seculiere staat, en appelleren aan een verlichte bovenlaag in vele Arabische landen.

d. het Israëlische argument van een overname van de West bank door een vijandige nationalistische of religieuze Palestijnse staat zou zwakker worden, omdat niet langer gestreefd wordt naar onafhankelijkheid voor de West bank.

e. de jeugd van Israël en Palestina zou de keuze hebben tussen een modern ontwikkelingsmodel of een blijvende terugkeer naar een of andere Joodse of Islamitische theocratie. Dit zou een vervolg kunnen geven aan de Arabische Lente.

e. de Europese Unie zou niet voortdurend hoeven te kiezen tussen twee staten, maar streven naar een staat die een onderdeel kan worden van een vredelievend en niet door godsdiensttwisten geteisterd Nabije Oosten.

Deze strategische overwegingen zouden, als een werkelijke gelijkwaardigheid binnen één staatsverband een brug te ver blijkt, paradoxaal genoeg kunnen leiden tot een twee staten oplossing, waarbij de buren een vergelijkbare staatsvorm hebben binnen een confederatie.

Ik bied deze middellange termijnstrategie gaarne ter bespreking aan.

Geraadpleegde literatuur

Flavius Josephus, The Life/Against Apion (translated from the Greek by H. St. J. Thackeray)
Loeb Classical Library, Harvard University Press, Cambridge/London, 2006 (first published 1926)

Arnold Zweig, De vriendt keert weer
N.V. Em. Querido’s Uitgevers-mij., Amsterdam, 1933

Jacob Israël de Haan, Verzamelde Gedichten , deel I ,II
G. A. van Oorschot, Amsterdam, 1952

Jaap Meyer, De zoon van een Gazzen, het leven van Jacob Israël de Haan
Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1967

Spinoza, Theologisch-politiek traktaat, uit het Latijn vertaald, ingeleid en van verklarende aantekeningen voorzien door F. Akkerman
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1997.

Jan Fontijn, Onrust, het leven van Jacob Israël de Haan, 1881-1924
De Bezige Bij, Amsterdam, 2015

Grant Rumley & Amir Tibon, The Death and Life of the Two-State Solution, How the Palestinians May Eventually Get Their State
Foreign Affairs, July/August 2015

Marek Halter, La nuova violenza allontana la pace/ il mondo torni al sogno di Rabin
La Repubblica, 14 october 2015

 

Twee citaten

Met behulp van mijn geleerde vriend Jaap Mansfeld kon ik de passage bij Flavius Josephus snel traceren, waarin hij het begrip theocratie introduceert. De term komt in het Oudgrieks maar eenmaal voor. Later is het in de Byzantijnse literatuur nog tweemaal gebruikt.

*Flavius Josephus, The Life/Against Apion
– Book 2 section 165 line 3

“There is endless variety in the details of the customs and laws which prevail in the world at large.
To give but a summary enumeration: some peoples have entrusted the supreme political power to monarchies, others to oligarchies, yet others to the
masses. Our lawgiver, however, was attracted by none of these forms of polity, but gave to his constitution the form of what – if a summary expression be
permitted – may be termed a ” theocracy,”” placing all sovereignty and authority in the hands of God.
To Him he persuaded all to look, as the author of all blessings, both those which are common to all mankind, and those which they had won for them-
selves by prayer in the crises of their history. He convinced them that no single action, no secret thought, could be hid from Him. He represented Him as One, uncreated and immutable to all eternity ; in beauty surpassing all mortal thought, made known to us by His power, although the nature of His real being passes knowledge.”

**Spinoza, Traktaat p. 373-374
“Wie van de godsdienst afvallig was, hield op burger te zijn en werd alleen daardoor als een vijand beschouwd, en wie voor de godsdienst stierf, die werd geacht voor het vaderland te sterven. Er werd absoluut geen onderscheid gemaakt tussen het in de staat geldende recht en de godsdienst. En om deze reden kon deze staatsvorm een theocratie genoemd worden, aangezien zijn burgers aan geen ander recht gebonden waren dan het door God geopenbaarde.”